Tante Trees

Het meest teleurgesteld was ze nog wel in het oudste lid van het dameskoor: ‘tante’ Trees. Ze was ver in de tachtig, dus met een beetje geluk had het haar moeder kunnen zijn. Ze was al lang weduwe en daarnaast had ze al vroeg een paar kinderen verloren. Typisch van die polderongelukken trouwens. Op een onverlichte ventweg tegen een boom aanrijden, met een gestolen tractor stilstaan op een spoorwegovergang en meer van dat soort dingen. Natuurlijk waren alle jongens in kennelijke staat, maar dat las je nergens – en al helemaal niet in het plaatselijke suffertje. Oh, wat miste ze Het Parool. Dat werd hier niet eens op de brommer bezorgd. Per post kon het wel. Dan kwam de krant de dag na de verschijningsdatum, maar dat vond ze te laat.

Het hele dorp was vol bewondering over hoe Trees telkens weer de draad had opgepakt. Na de dood van haar zoons was ze niet bij de pakken neer gaan zitten, maar had hun spullen bij elkaar geraapt en meegegeven aan het Leger des Heils. Toen haar man stierf – ook alweer twintig jaar geleden – slaagde ze erin het melkveebedrijf te verkopen aan haar buurman, terwijl ze zelf in de boerderij mocht blijven wonen. Gratis. De buurman betaalde zelfs de belasting.

Met opgeheven hoofd liep ze door het dorp. Het eerste jaar in het zwart, daarna kleurrijk maar stemmig. Ze was immers de jongste niet meer. Nooit zou ze hertrouwen. Mannen kwamen trouwens wel bij haar over de vloer en bleven dan de hele nacht. De precieze reden daarvoor was onduidelijk want ze was hoogbejaard. Nou zijn veel hoogbejaarden bereisd of belezen of allebei, maar Trees was geen van beide. En hoewel ze niet de dwergachtige gedaante van Mieke had, was ze op een andere manier niet om aan te zien. Ze had kleine ogen in diepe kassen, een haviksneus en een klein, zuinig mondje. Haar ingevallen wangen accentueerden haar brede jukbeenderen. Het spleetje dat haar mond moest voorstellen, opende zich nauwelijks als ze sprak en ook leek het alsof ze niet kon lachen. Zelfs tijdens een huwelijksmis keek ze zorgelijk. Ze zei nauwelijks iets en blijkbaar hoorde ze slecht want als je haar iets vroeg, riep ze: ‘Hè? Hè!’

Argwanend priemden haar oogjes de wereld in en ondanks dat ze op wat tegenslag in haar privéleven na nauwelijks ervaringen had opgedaan, straalde ze iets hautains uit. Alsof ze zeggen wilde: ‘Je hoeft mij niets te vertellen hoor, mij maak je niks wijs! Ik weet er alles van!’ Wie wel eens een krant las, wist dat het omgekeerde het geval was: ze had geen feitenkennis, maar ze beweerde van wel.

Ze was nauwelijks het dorp uit geweest. Ooit stond ze nummer 2 op de lijst van het CDA voor de gemeenteraadsverkiezingen. Er was een folder verspreid met een foto waarop ze voordelig uitkwam. Daaronder stond een aanprijzend praatje dat begon met de zin: ‘Trees Beemsterboer is in haar leven één keer verhuisd: van het huis waar ze geboren is, naar het huis ernaast.’ Het zal wel, had Sophie gedacht terwijl ze het velletje had weggegooid. Ze moesten toch wat verzinnen tijdens een campagne voor zo’n omhooggevallen, omhooggevallen… tsja wat eigenlijk?

Maar ja: ze bewoonde wel de grootste boerderij van West-Friesland. Intussen kon niemand haar wat maken: ze deed niets wat niet mocht, woonde voor nop en had een miljoen op de bank. Ze was een notabele, maar dan zonder titels of functies. Scheutig met complimentjes was Trees niet. Maar Sophie had van haar toch wel een goedkeurend woord verwacht.

Piet-Jan was onder bedenkelijke omstandigheden om het leven gekomen en de plechtigheid was allesbehalve stemmig verlopen. Zijn stapvrienden waren komen opdagen en hadden zich niet gedragen zoals het hoort. Voortdurend zaten ze met elkaar te kletsen en nu en dan schoot er iemand in de lach.

De priester had zich met de situatie geen raad geweten. Logisch: in Nederland waren de seminaries gesloten, dus jonge pastoors kwamen uit Latijns-Amerika. Qua oppervlakte reusachtige parochies moesten het met één gewijde priester doen. Kwam de man uit het buitenland – en dat was steeds vaker het geval – dan verwachtte hij met respect behandeld te worden, zodat hij de mis ordentelijk kon leiden. Tijdens de uitvaart van Piet-Jan bleek dit niet te kunnen, maar Sophie had de man Gods voor al te grote missers  – een vloek bijvoorbeeld – behoed.

Enfin, dacht ze: dat een pastoor nooit een woord van dank wijdde aan het dameskoor, dat wist ze wel. En de nabestaanden hadden ook wel wat anders aan hun hoofd dan haar te bedanken. Toch had ze van prominenten uit het dorp wel een compliment verwacht. Maar Trees had haar niet eens toegeknikt. Niemand van het koor trouwens, laat staan de burgemeester of de boer die haar het vlees bracht. Na afloop stond Sophie gewoon als ieder ander in de rij om Piet en Mieke te condoleren. Wie weet, was uitgerekend Trees voor Mieke een grote steun geweest, overwoog ze op de fiets naar huis.

Het zachte grasland

‘Het dameskoor is ook niet meer wat het geweest is,’ zei Sophie hardop. Routineus bewoog ze haar kruk naar voren. Het rubber aan het uiteinde raakte precies de goeie schakelaar. Zie je wel, dacht ze: oefening baart kunst. Dat gold eigenlijk voor alles. Toen ze nog probleemloos liep, tikte ze met de punt van haar schoen tegen de cd-speler om het ding tot zwijgen te brengen. Tegenwoordig deed ze dat met haar van de Omringwinkel geleende krukken. Net als vroeger hoefde ze er niet eens voor door de knieën te gaan.

Ze wist dat Margriet een schijfje had gebrand van de laatst verzorgde kerstviering. Maar dat er zó vals op werd gezongen had zelfs zij als beroepspessimiste niet kunnen voorspellen. Hoe zat het ook al weer met de herders die in het veld lagen, ’s nachts, en vol trouw de wacht hielden, vlak bij de stal waar Christus werd geboren? Vreesden zij niet met grote vreze? Ja, dat wel. Maar er verscheen een engel aan de hemel die zei dat ze niet bang hoefden te zijn.

Helaas bleef de engel in dit geval weg. Op de cd was te horen dat niemand de juiste toon trof. Geen van de vrouwen hield maat en de inzet was telkens ongelijk. Sophie hoorde meteen dat ze zelf niet meezong. Het was nog maar een paar maanden na het ongeluk. Ze had het nog even als dirigente geprobeerd, maar dat werd een ramp. Ze slaagde er niet in om met haar armen te zwaaien en tegelijkertijd op de krukken te steunen. Margriet had haar positie overgenomen. Om te beginnen als eerste sopraan met als vaste plaats de verhoging vlak naast het kistorgeltje. En daarna als dirigente. Voor Sophie gold: opgestaan is plaats vergaan.

Ze vond dat het niet helemaal netjes was gelopen. Margriet had wel heel snel haar vinger opgestoken toen Sophie had laten weten dat dirigeren eigenlijk niet meer ging. Maar nog veel sneller hadden de leden Margriet’s kandidaatstelling gesteund. Unaniem. Ze was verbijsterd. Moest allereerst zijzelf niet worden geraadpleegd? Als meest vooraanstaand lid van het dameskoor? Ze kende alle vrouwen goed en Margriet nog wel het best. En die beschikte nou niet bepaald over een representatief voorkomen, sterker nog: zag er niet uit.

Net als de meeste boerinnen was ze te dik. Dat gaf niets want veel meiden kochten hun kleding veilig bij de MS in Alkmaar waardoor ze de ophopingen onder hun oksels en op hun bovenbenen kunstig wisten te verhullen. Als ze gewoon rechtop liepen, viel niemand iets op. Maar bij Margriet ging alles fout. Ze naaide zelf haar jurken waardoor ze er volgens de rest van het dameskoor altijd reuzeleuk en origineel uitzag.

Sophie twijfelde. Het was maar hoe je het bekeek. De een ontdekte een muzikaal natuurtalent dat niet gehinderd door theoretische kennis een Nederlandstalige mis tot een goed einde bracht, de ander zag een blijmoedige dwerg aan wie het was af te zien dat ze zes kinderen ter wereld had gebracht en die met elk armgebaar onbedoeld haar rokken tot halverwege haar dijen optrok. Als ze dirigeerde bijvoorbeeld. Dan werden haar vettige enkels, kuiten en knieën genadeloos in het onflatteuze licht gezet. Alleen als het vroor droeg ze vleeskleurige kousen. Haar voorkeur voor korte mouwen deed haar verschijning ook al geen goed en als ze zich omdraaide naar het publiek zag iedereen meteen de jampotglazen van haar bril.

Ze bezat geen sierraden, make-up vond ze niet nodig en ze liet het schaarse haar knippen door een van haar dochters. Dat was een grote lieve schat, maar geen kapster. Voor zover ze het kon nagaan werkte Margriet met één patroon, althans: ze droeg telkens één model jurk. Met op de markt gekochte lapjes stof ging ze achter de naaimachine zitten. Dan zette ze haar bril af en deed een felle lamp aan die ze op het naaiwerk richtte. Wie weet, dacht Sophie, kende ze het patroon inmiddels uit haar hoofd. Want Margriet had haar verteld dat haar jurken ‘zó klaar’ waren.

‘Ik zie het,’ had ze bijna geantwoord, maar het was er niet van gekomen. Niet omdat ze daar te welgemanierd voor was, maar omdat Margriet gewoon was doorgelopen, naar iemand anders met wie ze even een praatje wilde maken. Ze stond er domweg niet bij stil dat je een gesprek moest afronden en het beste kon afsluiten met iets als ‘Tot ziens!’

Toen zij – Sophie dus – dirigente was, had ze het idee geopperd een Bachcantate uit te voeren. Tijdens haar korte toespraakje had Margriet stom zitten giechelen. Misschien omdat werd aangekondigd dat er moest worden samengewerkt met een mannenkoor uit Schagen. Maar wat viel er te lachen? Niets. En voor Margriet al helemaal niet. Want van de dertig leden van het dameskoor waren er voor een Bachcantate maar tien à twaalf nodig. Margriet zat daar natuurlijk niet bij.

Nina’s moeder

1.

Met een klap sloot ze haar laptop en trok er een usb-stick uit. Die stopte ze in haar broekzak. Ze keek op de klok. Een contract invullen en uitprinten hoefde niet en dat scheelde tijd. Maar opschieten moest ze wel.

Eigenlijk had ze altijd haast. Daardoor gingen sommige dingen fout en daar hield ze niet van. Maar ja: met haar partybedrijfje kon ze niet anders. Ze runde het alleen. En daardoor draaide alles om haar. Wat de organisatie betreft dan. Tijdens het feest ging het om de klanten, om hun gasten en om de show. En the show must go on.

Nou was uitgerekend dát geen probleem. Zoals haar moeder vroeger een Rolodex vol schoonmakers, huisschilders en glazenwassers had, zo stonden er in Nina’s Samsung tientallen paaldansers, look-a-likes, oestersnijders, dragqueens, steltlopers en mystery guests.

Superhandig, maar ze was er niet trots op. Want eigenlijk was het allemaal van hetzelfde laken een pak. Ze kon die gasten zo uittekenen: niet afgemaakte toneelschool, na een jaar van de balletopleiding gestuurd, geen ruggengraat voor het conservatorium, te oud voor de musical, te dom voor de opera, noem maar op.

Het allerergst waren de DJs. Ook daarvan gingen er dertien in een dozijn. Allemaal nachtdieren die leefden van vijf tot vijf. Ze zagen alleen de zon op weg naar de supermarkt. In de zomer dan. ’s Winters merkten ze sowieso niets van het daglicht en schuifelden ze als bleke zombies door de stad. Soms vroeg ze naar hun gezondheid. Niet uit medelijden of zelfs maar interesse, maar omdat ze beschikbaar moesten blijven. Soms zelfs op afroep.

Oh, ze hadden werk genoeg. Want haar collega-partyplanners zetten natuurlijk ook op elk feestje een DJ in. Van tien tot twaalf een goeie en van twaalf tot aan de morgenstond een nog betere. Sterker nog: meestal wisselden de heren elkaar gewoon af en ruilden ze van locatie. Geen haan die er naar kraaide, laat staan een feestganger. Dit dankzij een cocktail van drank, drugs en een uitgezette airco.

Vorige week had ze het zelf gezien. Midden in de nacht zat ze uit te puffen op een bankje op het Rembrandtplein. Misschien niet helemaal veilig voor een vrouw alleen, ze herinnerde zich een moederlijke waarschuwing, maar goed: ze woonde bijna twintig jaar in de stad en stond inmiddels haar mannetje.

Twee DJ’s die haar bekend voorkwamen verlieten allebei een club: de een deed de deur van Rain achter zich dicht en de ander kwam bij Van Rijn vandaan. Ze wandelden naar het midden van het plein. Daar gaven ze elkaar een high five en een zoen. Ten slotte liepen ze door naar de overkant om daar hun werkzaamheden voort te zetten.

Geen probleem, de party’s waren pico bello geslaagd. Er was ook helemaal niets geheimzinnigs aan. Het stond gewoon op de flyers, posters en websites. De volgende dag zouden de bezoekers van Rain beweren dat hun eigen feest ‘top’ was geweest en dat in Van Rijn ‘kut’. En wie in Van Rijn was geweest, zou het tegenovergestelde zeggen. En zo ging het altijd: om er niet uit te liggen, kletsten mensen elkaar na en hielden elkaar voor de gek.

DJ’s – ook die uit haar stal – hadden een sterrenstatus en figuranten hobbelden er achteraan. Zeker wat hun tarieven betreft. Eigenlijk vond ze dat best: bellenblazers en lichtartiesten waren altijd en overal te plaatsen en kostten zowat niets.

Our entertainers please you, so please choose Party Planning Ibiza’, stond op haar website. De pay-off was kort maar krachtig: ‘Fun, fun, fun!’ Ze had het overgenomen uit het liedje Windsurfing, van The Windsurfers, uit 1978: haar geboortejaar. De tekst en muziek waren simpel. Vandaar dat het nummer was blijven hangen bij haar net zo simpele klanten. En die waren twintig jaar ouder dan Nina zelf.

Ze draaide zich om en bekeek haar kamer. Tegen opdrachtgevers zei ze altijd haar ‘studio’. Het stond ook onderaan de disclaimer van haar site: ‘Nina Portier woont in een ruime studio in de hippe wijk De Pijp, het Quartier Latin van Amsterdam. Ze is niet getrouwd en heeft geen kinderen. Voor contact klikt u…’. Et cetera.

Waar ze de term ‘ruim’ vandaan had gehaald, wist ze niet. Haar bureau bijvoorbeeld stond in het erkertje en paste maar net. Ze had een klein keukentje dat in kantoortermen een ‘pantry’ heette. Maar er was geen afzuiging dus ze kookte nooit.

Meestal at ze iets bij haar klanten of hun buren: restaurants, snackbars en eetcafés. Niet gezond nee, zeg dat wel, ze kon het haar moeder horen zeggen. Maar een praatje maken met de eigenaren hoorde er nu eenmaal bij. Je wist nooit wie er wat te vieren had.

Zo’n gesprek ontaarde altijd in gekanker: stijgende inkoopprijzen, belastingverhogingen en toegenomen loonkosten waren de hoofdonderwerpen. ‘Nina,’ zeiden ze dan, ‘eigenlijk is het niet meer te doen…’.

Gelul natuurlijk, want ze leefden als vorsten in nieuwbouwvilla’s die hun zwagers of neven hadden neergezet aan de rand van Osdorp of Purmerend. Hun prietpraat liet ze altijd onverstoorbaar over zich heen komen. Ze at rustig verder.

Dat ze had geleerd niet met volle mond te praten kwam haar op zulke avonden goed van pas. Tijdens een eetpauze stelde ze geïnteresseerd een paar vragen. Die hadden dan de vorm van een samenvatting van wat de tafelgenoot de tien minuten daarvoor had beweerd.

Zo was ze het ermee eens dat er vroeger niets te doen was in Amsterdam. Twintig jaar terug bijvoorbeeld, waren de zondagen doodsaai omdat de winkelsluitingstijdenwet strak werd gehandhaafd. Het tijdstip waarop de horeca dicht moest, nou ja: daar had je het dan al niet meer over.

Maar tegenwoordig ging aan de gracht en op de Zuidas de woensdagmiddagborrel over in die van de koopavond, terwijl de vrimibo precies aansloot op het weekend, waar vervolgens twee dagen van werd nagekaterd. En dan was het al weer woensdag.

Haar opdrachtgevers moesten dus niet zeuren: hun leventje was best eenvoudig. Alleen van entertainment hadden ze geen verstand. Dromerige loungemuziek of een nacht lang stampende house? Het maakte niemand iets uit. Kwaliteit was onbelangrijk. Een blik op haar bord in het eetcafé beroofde haar van alle illusies.

En ach, dacht ze op zo’n moment, bij Party Planning Ibiza lag de lat ook niet zo hoog. Als ze met een klant een opzetje voor een feest maakte, was het meestal een kwestie van afvinken. Doen we de paaldansers? Check! De steltlopers dan ook maar? Check! En een dragqueen als hostess? Check!

Ter plekke printte ze het contractje uit, ze had het afgekeken van haar wasmachinereparateur. Een kopie ging naar de entertainer die aan zijn optreden net iets meer dan een habbekrats verdiende.

Ja, ondernemen betekende de beste deals sluiten. Relaties ontwikkelen was belangrijk en netwerken onderhouden ook. Maar uiteindelijk telde, letterlijk en figuurlijk, wat er onderaan de streep overbleef. Allemaal van Moeders geleerd. Maar die kennis in de praktijk brengen viel momenteel niet mee.

Zeker niet nu het steeds vaker voorkwam dat die bellenblazers en hun collega’s wel iedere keer werden afgevinkt, maar dat het even vaak nog maar de vraag was of ze kwamen opdagen. Naarmate de populariteit van de act toenam, nam de betrouwbaarheid af. Divagedrag heette dat bij de dragqueens, maar het was ook op andere leden van haar rariteitenkabinet van toepassing.

Ze trok het dekbed recht en zette de schoenen onder het bed in een keurige rij. De schuifdeur van de douche, die in een uitgehouwen schoorsteen was geplaatst, deed ze zorgvuldig dicht. Het badmatje vouwde ze op en ze legde het netjes op de rand van de cabine.

De wastafel, met daarboven een spiegel en daaronder een kastje, bevond zich in een hoek. Daarnaast stond de wasmachine met een droger erbovenop. Een tafelmodel koelkast completeerde de inrichting. Het was niet hip of chique, maar het functioneerde en was schoon.

Toen viel haar blik op de klok. ‘Godver!’ zei ze hardop. Want ze zat te suffen. Om alles op tijd geregeld te krijgen, moest ze nú de deur uit. Ze stond op. Van het bed pakte ze een riem met een grote, sierlijke gesp in de vorm van een druiventros. De grootse druif was de knop waarmee je de gesp sloot. Zeker een keer in wijnbar gekregen, dacht ze.

Aan de zijkant van de douche zat een manshoge plakspiegel. Terwijl ze zichzelf bekeek deed ze de riem om. Ze dacht dat de gesp haar voor een Nederlandse vrouw smalle heupen goed deed uitkomen. Wat opsmuk betreft kon het daar dus bij blijven. Ze leek totaal niet op Nina Hagen, naar wie ze – door haar vader – was vernoemd.

‘Klaar!’ riep ze en stormde naar beneden. Buiten trok ze het kettingslot uit het voorwiel van haar scooter en mikte het ding in haar zadeltas. Een minuut later reed ze langs het Sarphatipark.

De wind waaide door haar haar. Ze droeg nooit een helm (‘roekeloos’, oordeelde haar moeder), maar ze was ook nog nooit aangehouden. In Amsterdam overkomt een blonde vrouw niets, was haar ervaring. De Magere Brug stond open.

Terwijl ze naar de passerende boten keek, herinnerde ze zich de boerenmeiden uit haar klas met wie ze tegen de wind in naar school fietste. Ze was allang vergeten hoe ze op haar vroegere vriendinnen had geleken. Tien minuten later, toen ze over de brug reed en linksaf sloeg, de Amstel op, was ze ook die herinnering weer kwijt.

2.

De grootste diva uit haar stal was een man. Hij heette Nick Nguyen, alias DJ Nick Nack. Die artiestennaam had hij geleend van de butler uit The Man with the Golden Gun. De rol werd gespeeld door Hervé Villechaize die nog net geen 1 meter 20 lang was. Nick, zoon van Vietnamese bootvluchtelingen, was 1 meter 50.

Dus officieel was hij geen dwerg. Maar wel een bonk spieren. Wie tegen hem aanliep viel om. Bij hun eerste ontmoeting had hij verteld dat hij ‘primordiaal’ was. Ze had het woord moeten opzoeken. Het betekende dat hij in proportie was, maar dat ze al gezien. In dit opzicht leek hij dus niet op de Nick Nack uit de James Bond-film. Dat had als voordeel dat hij op straat niet zo opviel. Een nadeel was er ook: primordialen werden hooguit 30 jaar oud.

Door zijn kromme dikke vingers kon hij niet overweg met een smartphone. Hij had er dus geen en behielp zich met een Nokia van rond de eeuwwisseling. Net zo groot als de afstandsbediening, met een groen scherm en vierkante toetsen. Het probleem was dat ze snel kapot gingen. Niet alleen vanwege de ouderdom, maar ook omdat hij er uit kwaadheid wel eens eentje stuk gooide.

Als hij gekalmeerd was, wandelde hij naar het Waterlooplein om voor een paar euro precies hetzelfde toestel te kopen. De simkaart was vaak nog intact. Meestal dong hij af op de prijs, dit tot verbijstering van de asielzoeker die hem het apparaat verkocht. Maar het lukte altijd en neuriënd liep hij terug richting de Amstel.

Waar zijn woede vandaan kwam, wist ze niet. Was het slaapgebrek, teleurstelling, onbegrip, wanhoop? Onregelmatig of helemaal níets eten en tegelijkertijd te veel drinken? Was het zijn afkomst? Of dacht hij juist te veel aan zijn toekomst? Hij was halverwege de 20 dus statistisch gezien zat het er zo’n beetje voor hem op. Iedereen wist dat, dus niemand zag hem als een concurrent.

Gelukkig lieten zijn collega’s het wel uit hun hoofd om dat hardop uit te spreken. Liever hadden ze het over ‘die kleine jongen met die grote gunfactor’. Hoe dan ook: hij kon altijd draaien. DJ Nick Nack verdiende niet zo veel als Tiësto, Afrojack of Armin van Buren, maar klagen mocht hij niet.

En toch deed hij het. Jammer alleen dat zijn ouders hem de taal van het land van aankomst niet hadden bijgebracht. Toen hij in Amsterdam kwam wonen sprak hij basaal Nederlands. Nina noemde het vergoelijkend, of gezien zijn dagindeling: ‘Horeca-Nederlands’.

Nick kon dus niet zeggen wat hij wilde. Het gevolg was dat er, in plaats van dat bij hem een klacht over de lippen kwam, iets werd gesloopt. En het bleef niet bij telefoons. Servies, glaswerk, meubelstukken: weinig bleef lang heel. Zijn buren werden er gestoord van. Niet alleen vanwege het lawaai waarmee de sloopwerkzaamheden gepaard gingen, ook brak hij zijn voordeursleutel om de haverklap af in het slot. Kwestie van kracht en razernij op hetzelfde verkeerde moment.

Met een schaapachtige blik in zijn ogen bleef hij dan op de stoep zitten wachten tot de sleutelservice kwam die hij met zijn Nokia had gebeld. Of hij verdween naar Café Lempicka en wachtte daar tot een van de buren of Nina het klusje had opgeknapt. Zijn drift ebde altijd snel weer weg.

Hij startte zijn optredens in een op maat gemaakt rokkostuum met goudkleurige knopen. Nick Nack uit de film zag er immers ook zo uit. Om dezelfde reden droeg hij een bolhoed tijdens het eerste setje. Dat begon met de titelsong van The Man with the Golden Gun waar hij een base line onder had gezet. Naarmate de avond, of eigenlijk: de nacht vorderde ging eerst de hoed af en daarna het jasje uit. Tenslotte gooide hij zijn allang niet meer hagelwitte overhemd op de grond.

Tegen de ochtend waren zijn spieren en aderen flink opgezwollen. Ten weerszijden van zijn spleetogen kronkelden twee bloedvaten omhoog richting zijn haargrens. Ze waren een halve centimeter dik en klopten op het ritme van zijn hart. De ledlampjes op de DJ-installatie zetten zijn borstpartij in een geelachtig licht. Door zijn afgezakte broek – of soms: doordat hij geen broek meer aanhad – zag iedereen dat hij het ondergoed droeg van een sumoworstelaar.

De feestgangers vonden het prachtig. Als hij klaar was droogde Nina hem af, trok hem schone kleren aan belde een taxi. Samen brachten ze de rest van de nacht en de dag door. Hij was haar belangrijkste entertainer. Op de meeste party’s was DJ Nick Nack net zo onmisbaar als een pil.

De keerzijde van het succes was dat ze elkaar soms compleet verrot scholden. Meestal voordat ze naar bed gingen en vaak ook als ze opstonden. Waar ze sliepen – bij hem, bij haar of in een hotel – maakte niet veel uit, er was altijd wel reden voor ruzie.

Nina had geen taxi besteld of de door Nick aangehouden en betaalde taxi was te duur, de ijskast zat te vol of was toevallig leeg, het stonk in haar kamer naar wasgoed of er brandde een geurkaars: alles kon aanleiding zijn voor een stevige woordenwisseling.

Maar na vijf minuten – je kon er de klok op gelijk zetten – viel hij in slaap. Op zulke momenten, met Nick in dromenland, bekeek ze hem eens goed. Voorzichtig haalde ze het zwarte haar uit zijn ogen en borg het achter zijn oren op. Ze raakte zijn wipneusje aan en ging er even mee op en neer en van links en naar rechts. Nooit werd hij wakker.

De aanblik van dat mannetje in bed maakte haar infantiel. Het tafereel deed haar denken aan een oude knuffel in de vorm van een pandabeertje waarmee ze vroeger speelde. ‘Ja puppy,’ mompelde ze als ze Nick zag slapen, ‘daar lig je dan. Onschuldig en bewusteloos. Tussen de lakens, terwijl je van je verdiende rust geniet. Iedereen heeft je gezien vannacht, maar niemand weet wie je bent behalve ik. Je huid is van zijde en je hart is van goud. Straks ben je er niet meer, je…’.

Dan, om tranen te voorkomen, herinnerde ze zich haar nuchtere opvoeding. Haar moeder bestierde de huishouding precies als de winkel. En Nina draaide in beide mee. Vroeg op, vroeg  naar bed en de tijd daar tussenin doelmatig besteden. En wat precies ‘doelmatig’ was, daar had Moeders eenvoudige ideeën over. Het volgen van een opleiding, een beroep uitoefenen, sporten en concert- of familiebezoek was prima. De rest was verdacht.

Nina vond niet dat ze op haar moeder leek. Wel ging ze efficiënt om met geld. Een enkele waaghals uit haar entertainersbestand noemde haar voorzichtig ‘op de penning’. Maar Nick vond haar gewoon gierig. Hij had het haar midden in haar gezicht gezegd na het ontvangen van een contractje dat hij voor haar neus had verscheurd.

Ze was kalm gebleven en had gezegd dat hij geen recht van spreken had. Wie afdong op een Nokia uit 2002 kon je ook niet bepaald gul noemen. En trouwens: iemand die was opgegroeid in een asielzoekerscentrum vond alle Nederlanders gierig.

Vroeger had ze hem er wel eens mee geplaagd en zei dan: ‘Ik heb altijd gewerkt en jij leefde op kosten van de belastingbetaler. Weet je meteen hoe het komt.’ Tamelijk abrupt was ze daarmee gestopt. En wel op de dag dat ze een auto had gehuurd om langs de plekken van hun kindertijd rijden.

Nick had geen rijbewijs, omdat hij eraan twijfelde of hij met zijn korte beentjes wel een normale auto kon besturen. Hij had het ook nooit geprobeerd, ondanks het aanbod van Nina de lessen te betalen.

Ze waren begonnen bij de plekken van haar jeugd die zich had afgespeeld in Veghel en omstreken. Onwennig, maar niet onbekwaam, hanteerde ze het stuur en het versnellingsapparaat van de huurauto. Goed gedoseerd gaf ze gas en ook de koppeling en het rempedaal stelden haar voor weinig problemen. Zo had ze het ‘t liefst: zelfs een machine die ze niet kende, had ze snel onder controle.

Ze wees op de eindeloze fietspaden waarover ze naar school was gereden, net als generaties Nederlandse schoolmeiden voor en na haar. De twee passeerden huizen die je niet zag vanwege de lengte van de oprijlaan of de hoeveelheid bomen er omheen. Ze gaf uitleg bij tijdelijke politieposten omdat daar een bedreigde minister woonde. Als partyplanner wist ze natuurlijk alles van security.

Tot slot stuurde ze de auto langs de brug van het kanaaltje waar ze altijd had geroeid. Aan de overkant van dat kanaaltje lag haar ouderlijk huis, verscholen in een bos. Eén van de vier schoorstenen was nog net zichtbaar, net als een kwart van de gevel.

Ze vertelde hem niets, anders had ze de brug moeten oversteken en het pad op moeten rijden. Met als gevolg dat haar moeder naar buiten zou komen. Ze merkte dat hij zo verstandig was om niets te vragen. Warm en comfortabel zoefden ze voorbij het perceel, de usb-stick met zijn muziek in de audio-installatie.

Idioot genoeg was het asielzoekerscentrum vlakbij, in Boxtel. Nick zei dat er niets was veranderd, al kon ze zich voorstellen dat het kamp, want dat was het, de laatste tijd wat was uitgebreid. Aziaten waren niet te zien. Wel wapperde hier en daar een Palestijnse vlag. Voor het hek lagen vuile matrassen en afgedankte stoelen en banken. De beeldbuis van een oude tv was stukgetrapt. Een donker jongetje fietste op een driewieler het terrein af, de poort uit. Stapvoets reed ze om hem heen..

Daarna zette ze koers naar het dorp. Ze moest van Nick stoppen voor een dertien-in-een-dozijn rijtjeshuis uit de jaren ’70. Toen ze afremde zei de DJ – net als Nick Nack had hij Donald Duckstem: ‘Je stelt je bij mijn ouders voor als mijn manager, ok?’ Het was niet eens gelogen. Thuis, in Amsterdam, had ze hem gemasseerd totdat hij in slaap viel.

3.

Je weet maar nooit, dacht ze en belde aan. De zoemer van de videofoon ging een paar keer over. Regelmatig, maar langzaam. Natuurlijk werd er niet opengedaan. Opnieuw drukte ze op de knop. ‘Pinda, spleetoog, poepchinees, schiet op,’ mompelde ze terwijl ze haar eigen sleutel tevoorschijn haalde. In het voordeurslot zat dit keer geen afgebroken sleutel, dat scheelde weer.

Ze stapte de drempel over en ging de gemeenschappelijke hal binnen. De naambordjes kwamen haar bekend voor: buren die geklaagd hadden over zijn gedrag. Met die afgebroken sleutel in de deur van het pand was het begonnen. Daarna kwam het extreem laat of juist idioot vroeg thuiskomen, afhankelijk van wat je vroeg of laat vond. Ook geluidsoverlast was telkens terugkerende gespreksstof.

De DJ bellen of bij hem aankloppen had nooit iets opgeleverd. Dus werd met Nina contact opgenomen. Die bood allereerst haar excuses aan. De klager, pardon: de klant had immers altijd gelijk. Vervolgens hing ze een verhaal op waarin ze de van Wikipedia overgenomen termen primordiaal, bipolair en bi-cultureel gebruikte. Tot slot beloofde ze beterschap: het zou niet meer voorkomen. God, wat had ze de afgelopen jaren veel met die jongen te stellen gehad.

Via het trappenhuis liep ze naar boven, de lift van het appartementencomplex ging niet snel genoeg. Ze moest zich inhouden niet te gaan rennen. Ondertussen keek ze op haar Samsung naar de juiste tijd. Oh shit, hoe kreeg ze haar ventje zover om naar zijn optreden te gaan.

Voor de deur van Nick’s appartement telde ze hijgend tot 10: dé methode om rustig te blijven. Als aanbellen niet werkte, had op de deur bonzen ook geen zin. Ze gebruikte maar weer haar eigen sleutel. Daarmee schakelde ze tegelijkertijd het alarm uit.

In de smetteloze gang zag ze niets bijzonders. Zelfs geen uitgetrapte schoenen of afgerukte kledingstukken. Geen kots, geen bloed, geen kapot gesmeten Nokia. Maar ook geen Nick. Waar zat dat joch?

Ze liep de gang door naar de woonkamer. De zon was nog net niet achter de huizen aan de overkant van de Amstel verdwenen. Het licht viel op de meubels. Nick’s DJ-installatie paste slecht bij de traditionele kast van Chinese lak. Hij had er zelfs eentje thuis – zo’n installatie dan – want de echte Nick Nack zat immers ook altijd en overal aan de knoppen.

Een fors model computer stond er naast en daarbovenop had hij een nog groter beeldscherm gezet. Ze wist dat kleine mannetjes zich graag voortbewogen in enorme auto’s, de klanten van haar moeder deden dat ook. Maar bij de rijbewijsloze DJ Nick Nack zat dat er niet in. Gelukkig was er ter compensatie een compleet programma aan Apple-spullen op de markt.

Hij had laatst een U-vormig bankstel gekocht met flink veel kussens waarin hij lekker kon wegkruipen. Ze zag dat er nog amper op was plaats genomen. En ook nu zat of lag hij niet op de bank. Er hing niets aan de muur, behalve een ingelijste originele poster van The Man with the Golden Gun. Nick Nack stond prominent naast James Bond, geflankeerd door een blondine en een brunette in bikini.

Midden in de kamer stond een gong die even hoog was als de Chinese kast. Hoe het ding boven was gekomen had hij nooit verteld, maar als je erop sloeg trilde het pand uit elkaar. Ze keek naar buiten, naar de stadspaleizen waar mensen woonden die nooit in een café kwamen, laat staan op haar feestjes. Ze had de Koningin een keer naar binnen zien gaan, in het gezelschap van een mevrouw die verderop woonde en die ze wel eens tegenkwam bij de slijter op het Frederiksplein.

Vaker nog zag ze de Burgemeester en de directeur van het Rijksmuseum of die van de Opera. Kortom: er werd daar ook nog weleens wat georganiseerd, maar nooit door Party Planning Ibiza. Zo stond er in plaats van een dragqueen een bewaker voor de deur. Die was vast niet in dienst van een of ander Turks securitybedrijf, want voor zover ze het kon zien was het een soldaat of politieagent in galauniform.

De genodigden kwamen niet op scooters of in van housemuziek stampende rammelkasten, maar waren lopend of werden afgezet door een donkere Audi of Mercedes. Het was een circus op zich, maar dan wel een waarvoor ze geen kaartjes had.

Ze schrok. Eigen werk eerst, aldus haar moeder. En vooral niet wegdromen nu. Want over circusartiesten gesproken: waar was Nick? Niet in de woonkamer, dat stond vast. Hij was ook niet de deur uit – het alarm was niet afgegaan – dus was hij binnen. Dat kon maar één ding betekenen: hij lag te slapen.

In marstempo liep ze door de gang naar de slaapkamer. Opnieuw dacht ze aan haar moeder. Godver, ging dat mens nou nooit uit haar systeem? Ze had de gewoonte hun achternaam op z’n Frans uit te spreken. Het sloeg nergens op (haar meisjesnaam was trouwens De Boer) en het was wel eens voorgekomen dat ze zich voorstelde aan iemand die vervolgens in de lach schoot.

Ook dát hoorde niet, maar het maakte wel duidelijk dat zij  – Moeders dus – er niet echt bij hoorde. En erbij horen, daar draaide volgens haar alles om. Iedereen was een potentiele klant.

Nina vond dat gruwelijk. Jammer van die klanten, maar zij hoorde het liefst helemaal nergens bij. Ja, bij Nick dan, maar of dat altijd zo’n feest was? Ze had overwogen hem ten huwelijk te vragen. Lekker ouderwets en uiteraard zou ze meteen zijn achternaam hebben aangenomen.

Maar telkens wanneer dat idee bij haar op kwam, schrok ze ervan. Niet alleen omdat er met Nick niet viel te leven, ook kon ze hem onmogelijk aan Moeders voorstellen.

‘Wat? Een bootvluchteling? Kind toch! En die heb jij ten huwelijk gevraagd? En niet eens omgekeerd? Jezus, Maria, Jozef, wat een ellende… oh… oh… oh… Alles heb ik voor je opgeofferd. Je vader, de zaak, het huis, wat zeg ik: mezelf. En wat doe je ermee? Niks! Oh, lieve meid toch: een evenementenbureau, of hoe noemde je het ook al weer… ‘partyplanning’, hoe kom je erop. Dus die jongen is een diedjee? En hij kan zelf zijn broek ophouden? Maar je zegt net dat hij een soort gehandicapte is, een lilliputter, een dwerg! Oh God, lieve Heer in de Hemel, stort je maar in het verderf! Nou ja: als je maar weet dat je van mij geen cent meer krijgt. Geen cent! Niet voor je huwelijk, niet voor die jongen, niet voor jou, nergens voor. Niks!’

4.

In het reusachtige bed leek hij nog kleiner. Alsof een Pekinees in de mand van een Sint Bernard was gaan liggen. Hij was naakt en lag als een foetus bovenop de lakens. Het dekbed bedekte alleen zijn  voeten en kuiten. Ze keek naar zijn borstkas. In het ritme van zijn ademhaling gingen zijn tepels omhoog en omlaag.

Interessant, maar de tijd begon te dringen. ‘Daar ben ik dan!’ riep ze. Ze schoof het raam op en neer en liet de onderkant expres een paar keer op de vensterbank kletteren. Niet prettig voor de buren, die herrie, maar ze waren wel wat gewend.

Nick bleef doorslapen. Daarom liet ze nog een stuk of tien keer de ramen op de vensterbank ploffen. Het hielp niet. Toen werd ze het zat. Ze sprong op bed, schudde aan zijn armen en riep: ‘Nicky! Wakker worden! Je moet naar de Air!’

‘Noem me geen Nicky en ik ga niet,’ mompelde Nick. Hij duwde haar van zich af en verdween in de lakens. ‘Nick, doe me een lol. Word wakker, ga douchen, kleed je aan, loop de brug over en meld je bij de portier. Desnoods ga ik mee. Heb je gegeten?’

‘Nee. En ik hoef ook niet te eten want als je straks weggaat ga ik gewoon weer slapen.’

‘Dat doe je niet, want alles is al afgesproken en afgerekend. Je kunt me niet nog een keer voor lul zetten. Ik heb die jongens net weer een beetje onder de duim en ik heb ze betaald zonder bon of contract. Hier, ik heb al je setjes mee op een stick. Zelfs  de extended version van de The Man with the Golden Gun, dus niet zeiken. Kom op, je bed uit, we…’.

‘Kop dicht,’ zei Nick. De ‘o’ en de ‘i’ sprak hij extreem langzaam uit. Hij draaide zich om en duwde zijn hoofd in het kussen. De zijkanten hield hij tegen zijn oren om niet te hoeven luisteren.

Het was inmiddels donker geworden in de kamer. Ze deed het licht aan en draaide de knop van de dimmer helemaal naar rechts. Gelijk zag de slaapkamer eruit als een operatiezaal. Op het bed en de wasmand na, stonden er geen meubels. ‘Godver Nina, hou daar mee op en laat me slapen,’ murmelde hij onder het kussen vandaan.

Ze begon het overtrek van het dekbed af te halen. Daarbij zei ze telkens op zeurende toon: ‘Wakker worden, wakker worden, wakker worden…’. Het dekbed legde ze onder het geopende raam in de vensterbank en het overtrek gooide ze in de wasmand. Nu moest ook het laken eraan geloven. Ze trok het met een ruk weg, waardoor hij met kussen en al van het bed rolde. Want hoe stevig hij ook in elkaar zat, toch woog hij nauwelijks zestig kilo. ‘Jezus trut,’ klonk het vanachter het bed, ‘ik vermoord je.’

‘Heel slim. Maar denk liever aan het geld dat je nog van me krijgt. En nu douchen en aankleden.’

‘Never,’ zei Nick en kroop onder het bed. Oh verdomme, dacht ze. Kloothommel. Ze keek op haar Samsung. Ze was nu al een kwartier in z’n appartement en nog niets opgeschoten. ‘Nicky,’ zei ze, ‘ik ga een emmer met water vullen en als ik terug kom en je ligt nog steeds achter het bed dan…’

‘Noem me geen Nicky,’ klonk het van onder het matras. ‘Dat is al de tweede keer vanochtend.’

‘Vanavond, bedoel je. En dat is het al lang. Dus kom achter dat bed vandaan, want we hebben gewoon onze afspraken en daar houden we ons aan. Hup, doe niet zo flauw.’

‘Ik zei nee…’.

‘Dan ga ik die emmer water halen.’ Er klonk wat gerommel achter het bed. Nick ging op zijn knieën zitten waardoor hij met zijn hoofd en schouders boven het bed uit kwam. Hij leek nu net een Japans stripfiguurtje en ze moest zich inhouden niet te gaan lachen.

‘Nina,’ riep hij, ‘ga naar huis of ik sla je in elkaar. Ik ga niet naar Air. Ik ga slapen. Hup, naar beneden en trek de deur goed achter je dicht. Anders heb ik weer gelazer met de buren.’

‘Ik ga niet weg zonder jou en breng je naar Air. Zo simpel ligt dat.’

‘Kutwijf!’ riep Nick. Hij stond op, rende om het bed heen en greep haar heupen. Ze deinsde achteruit, eerst tegen de wasmand, toen tegen de deurpost en tenslotte viel ze achterover de gang in.

Hij wilde haar een trap in haar maag geven, maar zijn blote voetje raakte knalhard de druivenknop van de gesp van haar riem. Ze hoorde iets kraken. ‘Aw! Godver bitch, dat deed je expres!’ schreeuwde hij. ‘Hoe kan ik dat nou expres doen? Jij trapt me toch zelf? Ik…’ Ze struikelden allebei de woonkamer in en rolden over de vloer naar de gong. Vijf minuten, dacht ze. Vijf minuten, maar wat duren ze lang. Die usb-stick moest ze niet vergeten straks.

Gay Krant 30 jaar / het oerboek…

Deze maand bestaat de Gay Krant 30 jaar. Henk en alle andere oud-collega’s: van harte gefeliciteerd! Dat het homoblad het al die jaren heeft uitgehouden is een feestje waard. Zeker in deze tijd. Dalende oplages van alle geprinte media betekent minder adverteerders, dus minder geld voor redacteuren en freelancers, dus minder kwaliteit, dus minder lezers, dus minder oplage en zo is de cirkel rond. Het voortbestaan van het Brabantse tijdschrift mag een waar wonder heten.

 

Wat begon als een soort uitgaansagenda voor homo’s werd de roeptoeter van de onofficiële homo-emancipatiebeweging. Was het daar maar bij gebleven. Want het is bijna 2010 en de Gay Krant wil alles zijn. Een mooi tijdschrift met een goede website, compleet met profielen, datingfaciliteiten en een betrouwbare18min-afdeling. Maar ook een stem in Den Haag, een verzekerings- en reisagent, een postorderbedrijf, een webwinkel en een virtuele dokter.

 

Inhoudelijk wil het blad fungeren als spreekbuis van de homohoreca, spreekbuis van de homoadel, spreekbuis van homomusicalsterren, spreekbuis van homopolitici, spreekbuis van homocabaretiers, spreekbuis van homo-arabieren, spreekbuis van homosporters, spreekbuis van homoburgemeesters, spreekbuis van homomuseumdirecteuren, spreekbuis van homotoppers, spreekbuis van homobottoms, spreekbuis van homo-wat-al-niet. En dat alles met een personele bezetting waarbij je vraagtekens kunt plaatsen.

 

Het opinieblad Elsevier wil ook méér zijn dan alleen maar een tijdschrift. Dus is er ook een functionele nieuwssite, geeft Elsevier nu en dan een lezenswaardige ‘special’ uit en soms kun je er zelfs wijn bestellen. Maar dat geschiedt wel met hard werkende, hoogopgeleide en uitstekend geïnformeerde journalisten. En dan ook nog onder leiding van een kei van een hoofdredacteur die weliswaar niet de meest bescheiden man op aarde is, maar die wel zijn plaats kent tussen de ministers en captains of industry waar hij af en toe in verkeert. Advertentieverkoop, het slijten van prullaria en andere toestanden die maar zijdeling met het blad te maken hebben, wordt overgelaten aan anderen. En de salarissen die ze betalen…

 

Hoe anders is dit bij de Gay Krant. Wie alles wil zijn, wordt uiteindelijk niets. Die tragedie dreigt realiteit te worden voor onze sympathieke collega’s op het bedrijventerrein aan de snelweg richting Maastricht (leuk rijmpje: weet jij waar dat ligt?). Voorbeeld: de Gay Krant wil alle homo’s bedienen. Maar in het laatste nummer dat ik thuis heb liggen (juli/augustus 2009) staan wat de columnisten betreft alleen Henk Krol, Cees van der Pluijm, Marjan Berk en Rob Tielman. Zij zijn 59, 55, 77 en 63 jaar oud. Men woont in provincieplaatsen als Arnhem en Eindhoven, alleen de hoogbejaarde Berk zit in Amsterdam. Allemaal geen ramp.

 

Maar wie als homo in de Dirk van den Broek in Osdorp met zijn boodschappenkar door de Marokkanen heen moet ploegen kijkt toch iets anders tegen het leven aan dan de landelijk wonende babyboomers of ouder (lees: erger) waaruit het commentatorenbestand de Gay Krant bestaat. Het gevolg is dat randstedelijk roze van ná 1960 het blad links laat liggen.

 

De Gay Krant: je zou er een boek over kunnen schrijven. Ik heb de titel al: Gay Krant, de musical. Niet alleen omdat de geschiedenis van het blad leest als het libretto van een operette, maar ook omdat er geen nummer van de pers rolt zonder ‘nieuws’ over wat er nu weer door Albert en Joop het toneel op is gekwakt. Niet toevallig volgen vlak na die artikelen de advertenties van V&V en Stage Holding. Zo werkt het blijkbaar als je het mededelingenblaadje van de roze parochie uit Best in de lucht wilt houden.

 

Maar gelachen heb ik ook. Zo herinner ik me een ‘schorsing’ door de Operationeel Directeur van de Gay Krant omdat ik tevens voor Gay.nl werkte. Ook waren er kleinere of grotere affaires rond B-figuren als Siep de Haan, Richard Groenendijk en (komt ‘ie weer) Cees van der Pluijm. En altijd was daar die ‘horecaondernemer’ uit Zeewolde, Delfzijl of Waddinxveen die boos mailde dat zijn café, bar, sauna, kroeg, seksinrichting, tuincentrum (of god mag weten wat) niet aan bod kwam in ons onvolprezen glossy.

 

Hierboven had ik het over een personele bezetting waarbij je vraagtekens kunt plaatsen. Maar lof verdienen ze ook. Zo heb ik alles wat ik bij de Gay Krant ter publicatie aanbood geplaatst kunnen krijgen. Of het nou ging over een beroerd geschreven column, een serieus reisverslag of gewoon een lekker slijmerig stuk over die ene kutkroeg op de hoek waar niks te beleven viel, maar waarvan de eigenaar wel zó lekker was dat ik die in bed wilde krijgen.

 

In Best had men de journalistieke vrijheid hoog in het vaandel. Een heel wat andere situatie trouwens dan bij de vorige hoofdredacteur van Gay.nl. Die weigerde ooit een column van ondergetekende waarin een collega figureerde. Dit met de motivatie ‘…we hebben jullie al zo weinig te bieden, vecht elkaar dan ook niet gelijk de tent uit’. Nou ja: blijkbaar had (en heeft – ik lees zo nu en dan de eerste alinea van zijn stukjes nog) die collega zulke bescherming nodig. In een column voor de Gay Krant schreef ik ooit eens dat het ‘een blad [werd] voor laag opgeleide ouderen uit de provincie: slecht geïnformeerd, ver weg van stadse problematiek en in het bezit van (maar allesbehalve gekweld door) een ‘t-zal-mijn-tijd-wel-duren-mentaliteit.’ De fungerend hoofdredacteur liet het passeren en Henk deed het af met een mailtje waarin hij om een motivatie vroeg. Daarna is er niet meer over getwist.

 

Enige klasse kan de heren dus niet ontzegd worden. En over klasse gesproken: dankzij Henk en zijn mannen kunnen we trouwen. En niet dankzij het COC, de PvdA of Sjoerd Kooistra. Die inspanningen hebben ook het nodige gekost. Google ‘svgk’ en je weet hoeveel precies. Denk daar ook eens aan, bij de vaststelling van je uitgaansbudget of je jaarlijkse kerstdonatie. Zelf wens ik de Gay Krant een mooie toekomst toe. En voor Henk een welverdiend en vooral gezond pensioen.

 

Gay.nl, december 2009

Norbert Splint

Vmbo-woordenboek

Nog niet zo lang geleden schreef ik op deze plek dat iedereen die na 1968 was geboren nauwelijks onderwijs heeft genoten. Inmiddels is ook de politiek daarvan doordrongen, getuige het rapport van de commissie Dijsselbloem. Dit voorjaar echter werd een nieuw dieptepunt in het kennisniveau van jonge Nederlanders bereikt dat wordt gemarkeerd door het woordenboek Nederlands voor vmbo’ers en mbo’ers. Het zou moeten aansluiten bij het kennis- en taalniveau van vmbo-leerlingen en mbo-studenten. Over onderwijsinflatie gesproken: vroeger waren ‘studenten’ mensen die studeerden aan een universiteit, nu geldt die kwalificatie ook voor scholieren die beroepsonderwijs volgen. Maar goed: terug naar dat vmbo-woordenboek.

‘De manier van uitleggen, de voorbeeldzinnen en de vormgeving zijn precies passend voor deze gebruikers,’ aldus een woordvoerder van Uitgever Van Dale. De definities in het woordenboek zijn kort en bevatten geen moeilijke woorden of afkortingen. Voorts wordt de bruikbaarheid vergroot door 650 tekeningen die de betekenis van een woord verduidelijken. ‘Voor meer leescomfort’ is een groter lettertype gebruikt. Het lidwoord is opgenomen vóór het op te zoeken woordje en een voltooid deelwoord of andere werkwoordsvervoeging verwijst onmiddellijk naar het werkwoord zelf. ‘Hierdoor kunnen meer woorden gevonden worden en leert de student de juiste werkwoorden bij de vervoegingen goed te vinden.’

Nog nooit zag ik de infantilisering van het onderwijs zo duidelijk omschreven. In plaats van leerlingen op te tillen naar het niveau dat uiteindelijk van ze wordt verwacht, wordt afgedaald naar de kinderlijke leefwereld van Jip en Janneke-taal en Ot en Sien-prentjes. Als vmbo’ers al weten wie dat zijn. Dit woordenboek is een knieval voor slecht Nederlands sprekenden en de incompetente druiloren die ze correct Nederlands zouden moeten bijbrengen. Het is een typcursus voor Parkinsonpatiënten, een nationaal dictee voor dyslectici, een dirigentenopleiding voor doven. Nou ja, laten we er maar het beste van hopen. Wanneer vmbo’ers hun leraar voor ‘homo’ uitschelden, kunnen ze de betekenis in ieder geval netjes terugvinden: ‘een man die van mannen houdt’.

Gay Krant, april 2008

Carnaval!

Maar er was meer aan de hand. Alle politieke partijen verenigden zich een keer per jaar tot een veelkoppig monster met talloze tentakels. De naam van het beest was Carnaval en het werd voortgedragen op een praalwagen van meer dan twintig verenigingen die dit festijn in Eindhoven, excuus: Lampegat, organiseerden. PSV mocht dan weliswaar niet elk seizoen kampioen worden: Carnaval werd het ieder jaar weer. De vergaderingen die de carnavalsverenigingen belegden verschilden niet veel van de beraadslagingen in de gemeenteraad: de onderwerpen waren hetzelfde en het niveau ook. Alleen was de Burgemeester er niet bij: dat was immers geen Eindhovenaar, maar naar goed landelijk gebruik een gesjeesde PvdA-politicus uit de Randstad.

Toen Harry zich op zekere dag kandidaat stelde voor de functie van Prins Carnaval ontstonden er moeilijkheden. Immers: de prins wist zich altijd vergezeld van een lieftallige jonge prinses die er bij voorkeur maagdelijk en onschuldig uitzag. En als het even kon de dochter was van een Eindhovense kroegbaas, waterbeddenverkoper of begrafenisondernemer. Het vrouwelijke equivalent dus van de misdienaars in de Catharinakerk.

Dat Harry het bed deelde met Jaap was een publiek geheim, maar verder geen punt. Alleen: de carnavalsprins en zijn adjudant inzetten als homopromotie lag in het Katholieke Zuiden halverwege de jaren ’70 nog gevoelig. Harry toonde zich ontstemd en dreigde, met hulp van de plaatselijke PSP, de publiciteit te zoeken. Maar daar hadden de carnavalsverenigingen – of de gemeenteraad, dat wist niemand meer achteraf – iets op gevonden.

Want de elfde van de elfde was nog niet aangebroken of de duiventil van Lampegat stond weer eens wagenwijd open. Het Eindhovens Dagblad, niet geheel toevallig schuin tegenover het Stadhuis gevestigd, raakte niet uitgeschreven over de talloze ambtenaren en politici die rollebollend over straat gingen en ten slotte op de keien belandden. De meest prominente figuur in het conflict, dat ging over de overschrijding van het budget voor negentig meter fietspad in een winkelgebied, was een VVD-wethouder die moest aftreden wegens loslippigheid. Maar nog veel zichtbaarder was een corpulent Gemeenteraadslid van dezelfde partij, dat zich half november ten stadhuize meldde om hem op te volgen. Alle puzzelstukjes vielen op hun plaats. Een gezellige Eindhovense banketbakker die luisterde naar de naam Alex Michiels – absoluut geen familie van de jonkheren Michiels van Kessenich – werd Prins Carnaval. En tot wethouder van Onderwijs en Economische zaken werd benoemd: Harry Kardol.

De driekwart eeuw van mijn vader…

Onlangs werd mijn vader 75. Makkelijk heeft hij het niet gehad. Maar heel moeilijk was het ook weer niet voor hem in de driekwart eeuw die hij nu heeft geleefd. Op zijn zestiende ging hij werken bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij die fuseerde met de Twentsche Bank tot de Algemene Bank Nederland (ABN). Hij maakte het ook nog net mee dat de ABN samenging met de AMRO. In de fusienaam ABN AMRO manifesteerde zich het gebrek aan empathie van bankiers, iets waar mijn vader ook altijd last van heeft gehad.

 

Het samenklinken van de twee grootbanken leidde tot het einde van vaders carrière. Wel bleef hij het nieuws rond de bank volgen. Toen Jan Kalff werd opgevolgd door Rijkman Groenink liet mijn vader weten dat die ‘de bank om zeep zou helpen’. Een doortastende blik. Intussen had hij een aardig pensioen opgebouwd. Niet alleen voor hemzelf, maar ook voor zijn twee zoons. Dat is meteen de reden dat ik voor dit magazine kan schrijven. Het is maar dat u het weet.

 

Minder doortastend was mijn vader in zijn uitspraken over homoseksualiteit, althans vroeger. Toen ik twintig jaar geleden uit de kast kwam, opperde hij dat ‘homo’s meestal niet gelukkig worden. Niet zo gelukkig als getrouwde paren tenminste, want die krijgen kinderen en later kleinkinderen.’ Deze redenering vormde overigens het slotakkoord van een discussie die begon met vaders stelling dat ‘homo’s aids krijgen omdat ze er maar op los neuken’.

 

De arme man. Het idee dat homo’s niet gelukkig worden, wordt telkens als zijn zoon en schoonzoon komen aanwaaien de grond in geboord. Om hem heen springt dan ons hondje Pollo, het enige kleinkind van mijn ouders. En aids? Philippe en ik gaan aardig los in Amsterdam en Barcelona, maar ieder half jaar worden we kerngezond verklaard. Ik weet niet of het daardoor komt, maar mijn vader heeft laten doorschemeren dat hij zijn mening over homo’s wel wat heeft bijgesteld. En dát is pas echt een felicitatie waard.

 

Gay Krant, juni 2007

 

Braak!

Stop de persen! Joop Braakhekke gaat trouwen! Motivatie: de Islam wordt de grootste godsdienst van Nederland. ‘Ik wil niet afwachten tot de huidige vrijheden weer worden afgebouwd’, aldus de eigenaar van restaurant ‘Le Garage’. ‘We gaan trouwen omdat we zekerheid willen.’ Joop en zijn aanstaande zijn al vijfendertig jaar samen en hadden in die vijfendertig jaar natuurlijk ook gewoon een testament kunnen opstellen. Of negen jaar geleden voor het Geregistreerd Partnerschap kunnen kiezen. Een late reactie dus van de kookgek, want de opkomst van de Islam kon een al paar decennia terug door iedereen worden gesignaleerd. Maar niet door Joop dus.

 

En dat terwijl hij tien jaar geleden het slachtoffer was van een opzetje van televisiejournalist Jaap Jongbloed. Die stuurde een vracht behoofddoekte dames naar ‘Le Garage’. Ze werden er door de functionaris van dienst vakkundig uitgewerkt met als smoes dat ‘het restaurant was volgeboekt’. Een kwartiertje later kwam een Rafael-en-Sylvie-achtig stel binnen. En werd – zonder reservering nog wel – toegelaten, waarmee volgens Jongbloed een flagrant geval van discriminatie was aangetoond. De beelden van de verborgen camera deden het prima in het politiek correcte Nederland van midden jaren ’90. Joops woede-uitbarsting in de studio – waar hij uiteindelijk kwaad wegliep omdat hij beschuldigd werd van een misdaad – haalde het journaal. Sindsdien staat Braakhekke niet bepaald bekend om zijn tact.

 

Onlangs nog liet hij via een open brief in zijn huisorgaan De Telegraaf weten dat hij het rookverbod voor de horeca onzin vond omdat nu eenmaal niemand wil dat we ‘allemaal 150 jaar oud worden’. Maar ook van zijn zakelijk inzicht moet Joop het niet hebben. Afgelopen herfst bungelde hij ergens onderaan een lijstje met Rijke Homo’s met een geschat ‘vermogen’ van twee miljoen euro. Daar komt in Amsterdam Zuid niemand voor uit zijn stoel. En om een bezoek te brengen aan ‘Le Garage’ trouwens ook niet. Stel je voor dat je er dood gevonden wordt.

 

Nou moet ik toegeven dat Philippe en ik zijn er één keer zijn geweest. De smaak verging ons meteen – met dank aan de Las Vegas-achtige ambiance en het uit makelaars en KLM-stewards bestaande publiek. Hun kappersautootjes voor de deur contrasteerden sterk met de Porsches en Maserati’s verderop in de buurt. Een nichtenmoeder van het type Conny Breukhoven – misschien wás ze het wel trouwens – zag zich genoodzaakt bij ons op schoot te kruipen door het gebrek aan ruimte tussen de tafeltjes. Toen ik daar tegen de ober iets van zei, merkte hij op dat dit juist de gezelligheid bevorderde. En gezelligheid, daar wist hij alles van. Want hij had jarenlang op het Leidseplein gewerkt. ‘Ik merk het,’ zei ik terug.

 

Joop had zijn dag niet want het eten was waardeloos. De sterallures van de kok manifesteerden zich pas toen de rekening werd gepresenteerd. Sindsdien beschouwen wij ‘Le Garage’ als het restaurant met de slechtste prijs/kwaliteitsverhouding van Amsterdam. Dat wordt nog wat als Braakhekke en echtgenoot de tent straks gaan verkopen. Want wie gaat er bieden op een vreetschuur die zijn voortbestaan dankt aan de bekendheid van de eigenaar? Een bekendheid die bovendien niet gebaseerd is op kookkunst, slimheid of zakelijke prestaties. En ook niet op rijvaardigheid trouwens, want was het niet Braakhekke himself die vorig jaar zijn Mini Cooper (over kapperauto’s gesproken) zonder enige aanleiding de vaart in reed?

 

Desalniettemin wens ik het bruidsbaar een gezegende toekomst toe. En met Joop blijf ik hopen dat het wel losloopt met die Islam. Tot slot een recept voor een geslaagde huwelijksdag. Besteed alles uit wat te maken heeft met gezelligheid en ambiance, laat de bruidstaart door iemand anders bakken en huur voor de trouwauto een chauffeur.

 

Gay.nl, april 2007

Evert vraagt zich af hoe het – met alles – verder moet…

Voorspellen is moeilijk, zeker als het om de toekomst gaat, luidde een Arabisch spreekwoord. Hij had het opgevangen uit de mond van een achttienjarige ober die werkte in Marokkaans restaurant Chomicha. Uit diezelfde mond had hij een paar minuten eerder diens islamitische zaad opgevangen. Eerst had Mo, zo kortte moslims dat na Mohammed B. af, gepocht dat hij zichzelf kon pijpen. Toen de ober daar het bewijs voor had geleverd en Evert dit met een tongzoen had beloond had hij natuurlijk wat van het onreine vocht binnengekregen. Had hij nu een geslachtsziekte, vroeg hij zich af, en zo ja: hoe kwam hij daar achter? Er bestonden allerlei online-testen, zoals dat heette, daar had hij Mo en zijn al dan niet voorspellende gaven niet voor nodig. Inderdaad: internet had de deur naar de wereld wagenwijd opengezet, maar nog altijd had Evert de mysteries van dit medium niet ontrafeld. En Harry al helemaal niet, realiseerde hij zich, nadat hij Mo het bedrijfspand had uitgewerkt met de smoes dat de hoofdredacteur wilde vergaderen.

Een ouderwetse gang naar het al even ouderwetse Diagnostisch Centrum in Eindhoven was uiteindelijk het gevolg. Daar ging Evert compleet door de molen. Chlamydia, Syfilis, Gonorroe, alles kwam langs. Er werd bloed afgenomen, hij moest in een potje piesen en een lesbische verpleegkundige duwde een wattenstaafje in zijn keel en in zijn kont. Het deed ontzettend pijn. Zie je wel, dacht hij, God straft onmiddellijk. Toch was dat niet helemaal waar, want toen hij tien dagen later belde voor de uitslag kreeg hij te horen dat hij niets onder de leden had. Dennis had hij natuurlijk niets verteld.

‘Koffie!’ klonk het uit de keuken. Hij had het niet eens geroken, in gepeins verzonken als hij was. Met zijn gietertje en de theedoek liep hij naar de eetbar. Daar stond zijn kopje koffie al klaar, bijna overlopend van suiker en melk, zoals hij het graag had. Gedachteloos roerde hij het goedje door elkaar. Harry zou hij niet zo vaak meer zien, nu die tot het hogere was geroepen. Maar ja: hoe moest het dan verder met het Homo Blad? Voorspellen is moeilijk, zeg dat wel. Werd hij hoofdredacteur? Werd Alphons dat? Of kwam er iemand van buiten?

Op het kerkhof

De periode tussen Kerst en Oud en Nieuw is agendatechnisch een soort niemandsland. Werken heeft niet zo veel zin. En omdat iedereen er zo over denkt is heel Nederland vrij. De ene helft van de vakantievierders gaat winkelen en de andere helft neemt de wijk naar het buitenland. Dat doe ik de rest van het jaar ook al. Daarom maak ik eind december van de gelegenheid gebruik om kerkhoven te bezoeken.

 

Ik heb drie favorieten. Op de eerste plaats Ockenburg, in de duinen bij Den Haag. Daar ligt mijn vorige partner begraven, u weet wel: die jongen die geschept werd door een Ghanese illegaal die drugs en prostituees van de Bijlmer naar de Wallen vervoerde en weer terug. Waarschijnlijk valt hij nu onder die fijne pardonregeling van Wouter Bos.

 

Maar laten we het gezellig houden. Tussen de zerken bevindt zich veel blijvend groen. Naaldbomen en struiken vol distels wisselen elkaar af en zelfs in dit barre jaargetijde ontkiemt er nu en dan een plantje tussen de resten van een verwaarloosd graf. Net als in de wereld der levenden liggen de moslims ergens apart. Een wandeling over dit kerkhof staat gelijk aan een blik op de sociologische staalkaart van Den Haag. Telgen van chique diplomatenfamilies als Patijn, Kasteel en De Hoop Scheffer hebben hun eindbestemming gevonden naast het plebs uit de Schilderswijk. Alleen de inscripties tonen het verschil in afkomst.

 

De elite weet hoe het hoort en beschrijft nuchter wie er onder welke steen ligt en van wanneer tot wanneer mevrouw of meneer in dit ondermaanse mocht verblijven. Het vulgus echter pakt flink uit met foto’s en citaten van de ontslapene, in beton gegoten knuffeldieren of complete bouwwerken waaruit de geniale creativiteit van de LTS-er in kwestie moet blijken. Toppunt van wansmaak is de Volkswagen Golf Cabrio (bouwjaar 1979) die als bas-reliëf in een steen is gegraveerd terwijl diezelfde steen vermeldt dat degene die eronder rust in het afgebeelde voertuig om het leven is gekomen.

 

Dat soort fratsen zie je niet op Rooms-katholieke begraafplaats Buitenveldert. Ingeklemd tussen de zuidelijke ringweg van Amsterdam en de Amstelveenseweg is deze oase van rust een geliefde wandelplek voor menig stadsbewoner. En dus ook voor mij. Je bent in de natuur en toch hoor je het gezoem van het verkeer op de A10 en het gedaver van de werkzaamheden rondom het Olympisch Stadion. En als de wind gunstig is snuif je de bakvetgeur op van de ernaast gelegen FEBO Olympia. Heerlijk.

 

Buitenveldert is de favoriete rustplek voor Amsterdamse katholieke families, mits niet afkomstig uit de Jordaan. Op de grafstenen prijken dan ook vooral de namen van de geslachten Vroom, Dreesmann, Van Loon, Brenninkmeijer en – inderdaad – Splint. Ons familiegraf ligt naast dat van Wim Sonneveld. Frappant: in beide kuilen is nog slechts plaats is voor één stoffelijk overschot. Als mijn tijd gekomen is, verdwijn ik niet in het graf van de familie Splint, dat is nu eenmaal zo afgesproken. En in dat van de Sonneveld-clan waarschijnlijk ook niet, hoewel juist daarin alleen maar homo’s liggen.

 

Tot slot neem ik u mee naar Algemene Begraafplaats Onderlangs te Castricum, het dorp waar ik ben opgegroeid. Onderlangs ligt – net als Ockenburg – aan de voet van de duinen. Het grenst aan de spoorlijn Den Helder – Amsterdam, die door zoveel wanhopigen wordt benut om zelfmoord te plegen. Om dan vervolgens honderd meter verderop te worden begraven. Het uitvaartcentrum waar de overblijfselen worden opgebaard ligt er precies tussenin. Doelmatigheid kan de Noord-Hollanders niet worden ontzegd.

 

Als ik over het glooiende kerkhof loop, lees ik de namen Lute, Stuifbergen, Kaandorp, Kuijs, Wokke, Beetjes, Jonker, Driesen, Schermer, Zuurbier, Stet, kortom: het is net alsof je in de open lucht een boek van Bordewijk aan het lezen bent. Met wind van zee en een flinke regenbui, veranderen de paden in modderstromen die de kiezelsteentjes (niet te verwarren met kleine botjes) langzaam richting het spoor voeren. Bossen bloemen en ander grafwerk drijven soms gewoon mee. Vaasjes, Mariabeelden en andere prullaria waaien de weg op en worden dan meegenomen door een zuinige boer die ze op vrijdag (visdag!) cadeau doet aan zijn vrouw.

 

Maar ’s zomers is het heerlijk wandelen tussen de laatste rustplaatsen van de families van mijn ex-klasgenoten. Of die van mijn ex-klasgenoten zelf, want enkelen hebben inmiddels het tijdige met het eeuwige verwisseld. Soms hebben zij prachtige grafteksten toebedeeld gekregen zoals: ‘Wie de Goden liefhebben, die nemen zij jong tot zich.’ Of: ‘Wij respecteren je keuze’. Ook mooi is deze: ‘Hij was nog zo klein/Toch mocht hij niet lang bij ons zijn.’ Daar is een dichter aan het werk geweest, dat lees je onmiddellijk. Mijn ouders komen er trouwens ook te liggen wat ik een hele geruststelling vind. Het geeft toch weer een extra dimensie aan mijn jaarlijkse kerkhofbezoek. Eén overeenkomst tussen Ockenburg, Buitenveldert en Onderlangs wil ik u ten slotte niet onthouden: God is nergens te bekennen. Gelukkig Nieuwjaar.

 

Gay.nl, december 2006