‘Het dameskoor is ook niet meer wat het geweest is,’ zei Sophie hardop. Routineus bewoog ze haar kruk naar voren. Het rubber aan het uiteinde raakte precies de goeie schakelaar. Zie je wel, dacht ze: oefening baart kunst. Dat gold eigenlijk voor alles. Toen ze nog probleemloos liep, tikte ze met de punt van haar schoen tegen de cd-speler om het ding tot zwijgen te brengen. Tegenwoordig deed ze dat met haar van de Omringwinkel geleende krukken. Net als vroeger hoefde ze er niet eens voor door de knieën te gaan.
Ze wist dat Margriet een schijfje had gebrand van de laatst verzorgde kerstviering. Maar dat er zó vals op werd gezongen had zelfs zij als beroepspessimiste niet kunnen voorspellen. Hoe zat het ook al weer met de herders die in het veld lagen, ’s nachts, en vol trouw de wacht hielden, vlak bij de stal waar Christus werd geboren? Vreesden zij niet met grote vreze? Ja, dat wel. Maar er verscheen een engel aan de hemel die zei dat ze niet bang hoefden te zijn.
Helaas bleef de engel in dit geval weg. Op de cd was te horen dat niemand de juiste toon trof. Geen van de vrouwen hield maat en de inzet was telkens ongelijk. Sophie hoorde meteen dat ze zelf niet meezong. Het was nog maar een paar maanden na het ongeluk. Ze had het nog even als dirigente geprobeerd, maar dat werd een ramp. Ze slaagde er niet in om met haar armen te zwaaien en tegelijkertijd op de krukken te steunen. Margriet had haar positie overgenomen. Om te beginnen als eerste sopraan met als vaste plaats de verhoging vlak naast het kistorgeltje. En daarna als dirigente. Voor Sophie gold: opgestaan is plaats vergaan.
Ze vond dat het niet helemaal netjes was gelopen. Margriet had wel heel snel haar vinger opgestoken toen Sophie had laten weten dat dirigeren eigenlijk niet meer ging. Maar nog veel sneller hadden de leden Margriet’s kandidaatstelling gesteund. Unaniem. Ze was verbijsterd. Moest allereerst zijzelf niet worden geraadpleegd? Als meest vooraanstaand lid van het dameskoor? Ze kende alle vrouwen goed en Margriet nog wel het best. En die beschikte nou niet bepaald over een representatief voorkomen, sterker nog: zag er niet uit.
Net als de meeste boerinnen was ze te dik. Dat gaf niets want veel meiden kochten hun kleding veilig bij de MS in Alkmaar waardoor ze de ophopingen onder hun oksels en op hun bovenbenen kunstig wisten te verhullen. Als ze gewoon rechtop liepen, viel niemand iets op. Maar bij Margriet ging alles fout. Ze naaide zelf haar jurken waardoor ze er volgens de rest van het dameskoor altijd reuzeleuk en origineel uitzag.
Sophie twijfelde. Het was maar hoe je het bekeek. De een ontdekte een muzikaal natuurtalent dat niet gehinderd door theoretische kennis een Nederlandstalige mis tot een goed einde bracht, de ander zag een blijmoedige dwerg aan wie het was af te zien dat ze zes kinderen ter wereld had gebracht en die met elk armgebaar onbedoeld haar rokken tot halverwege haar dijen optrok. Als ze dirigeerde bijvoorbeeld. Dan werden haar vettige enkels, kuiten en knieën genadeloos in het onflatteuze licht gezet. Alleen als het vroor droeg ze vleeskleurige kousen. Haar voorkeur voor korte mouwen deed haar verschijning ook al geen goed en als ze zich omdraaide naar het publiek zag iedereen meteen de jampotglazen van haar bril.
Ze bezat geen sierraden, make-up vond ze niet nodig en ze liet het schaarse haar knippen door een van haar dochters. Dat was een grote lieve schat, maar geen kapster. Voor zover ze het kon nagaan werkte Margriet met één patroon, althans: ze droeg telkens één model jurk. Met op de markt gekochte lapjes stof ging ze achter de naaimachine zitten. Dan zette ze haar bril af en deed een felle lamp aan die ze op het naaiwerk richtte. Wie weet, dacht Sophie, kende ze het patroon inmiddels uit haar hoofd. Want Margriet had haar verteld dat haar jurken ‘zó klaar’ waren.
‘Ik zie het,’ had ze bijna geantwoord, maar het was er niet van gekomen. Niet omdat ze daar te welgemanierd voor was, maar omdat Margriet gewoon was doorgelopen, naar iemand anders met wie ze even een praatje wilde maken. Ze stond er domweg niet bij stil dat je een gesprek moest afronden en het beste kon afsluiten met iets als ‘Tot ziens!’
Toen zij – Sophie dus – dirigente was, had ze het idee geopperd een Bachcantate uit te voeren. Tijdens haar korte toespraakje had Margriet stom zitten giechelen. Misschien omdat werd aangekondigd dat er moest worden samengewerkt met een mannenkoor uit Schagen. Maar wat viel er te lachen? Niets. En voor Margriet al helemaal niet. Want van de dertig leden van het dameskoor waren er voor een Bachcantate maar tien à twaalf nodig. Margriet zat daar natuurlijk niet bij.